olieverf op paneel
In Gerrit Achterbergs Verzamelde gedichten zocht ik een favoriet: ‘Dryade’, ooit geleerd “by heart”. “Ik heb de linde heilig doen verklaren”.
In het register van de eerste regels vond ik het lievelingspoëem. Mijn geheugen wist niet meer dat het in Spel van de wilde jacht staat, het is daar het zesde gedicht. Die “wilde jacht” intrigeerde me. In mijn stokoude Katholieke Encyclopaedie lees ik “nachtelijke tocht van geesten door de lucht, gepaard met groot of merkwaardig gerucht. In oost-Nederland onder andere Hubertusjacht (…) genoemd. Hier is het hoofdzakelijk met de Kersttijd, de Joeltijd, dat de wilde jacht gehoord wordt. “
Margaretha Schenkeveld preciseert “vooral de twaalf nachten, de tijd tussen Kerstmis en Driekoningen.” (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jg. 89 (1973) blz. 267.
Bladeren in deze gedichtenbundel leert hoe je het woord Spel moet duiden. Net als in Een abel spel vanden winter ende vanden somer, einde veertiende eeuw, gaat het om een toneelspel. Achterbergs Spel van de wilde jacht begint met een proloog, dan volgen drie bedrijven, van elkaar gescheiden door een eerste en tweede entr’acte. Na het laatste bedrijf volgen nog een epiloog én een sotternie, dit is een toneelstuk(je) van meestal plat-realistische aard.
Ik wil een poging doen doen om, geïnspireerd door Spel van de wilde jacht tekeningen of schilderijen te maken. De eerste poging is een olieverfschilderij, ik stel me voor: het decor.